Introduction

 

Joannes Antonides van der Goes publiceerde in 1671, het jaar vóór het rampjaar, een lang lofdicht op het IJ en Amsterdam, De Ystroom. In vier zangen (boeken) prijst hij Amsterdam en het IJ (boek 1), en de koloniën die met hun handelswaar de stad verrijken (boek 2). In het derde boek beschrijft hij een herdenking van de Grieks-mythologische bruiloft van Peleus en Thetis, waar het IJ, tot groot ongenoegen van de Seine, de ereplaats krijgt toebedeeld. In boek 4 maakt de verteller van het gedicht een rondtoer door de ommelanden van Amsterdam, die eveneens bijdragen aan de welvaart van stad en het IJ.

 

Leven en werk van Joannes Antonides van der Goes

Joannes Antonides, die later ‘van der Goes’ aan zijn naam zou toevoegen, werd op 3 mei 1647 in de Zeeuwse stad Goes geboren als Joannes Antonisz. Zijn ouders waren Antoni Janssen (1621–1696) en Magdalena Stenaerts, beiden doopsgezind. In 1651 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar vader Antoni nog een aantal werken zou schrijven, waaronder Zederymen (1656).

In Amsterdam bezocht Joannes Antonides de Latijnse school die onder leiding stond van de Spinozist Franciscus van den Enden (1602–1674). Daarnaast kreeg hij speciale lessen Grieks en Latijn en wiskunde. Samen met zijn vriend Joan van Broekhuizen (1649–1707), de latere Latijnse dichter, werd hij daarna opgeleid tot apotheker. Toen was hij al actief als dichter in het Latijn en het Nederlands. Dank zij een mecenas, Diederik Buisero, de secretaris van de Admiraliteit op de Maze in Rotterdam, kon Antonides vanaf 3 juni (n.s.) 1674 geneeskunde studeren aan de Universiteit van Utrecht. Op 5 juni van datzelfde jaar promoveerde hij tot doctor medicinae op een verhandeling over de draaiing van het hoofd. Vervolgens vestigde hij zich in Rotterdam, zonder het beroep van arts daadwerkelijk uit te oefenen. Buisero had hem daar namelijk het ambt van eerste klerk op de secretarie van de admiraliteit op de Maze bezorgd, waardoor de jonge dichter in zijn eigen onderhoud kon voorzien. In 1678 trouwde Antonides met Suzanna Bormans, de zuster van de predikant Petrus Bormans. Op 18 september 1684 overleed Antonides in de Maasstad aan tuberculose, 37 jaar jong en kinderloos. Zijn dood werd door dichters als Joan van Broekhuizen en David van Hoogstraten bezongen in lijkdichten, die door zijn vader in diens uitgave van de Gedichten uit 1685 werden opgenomen.

Onder invloed van de werken van Joost van den Vondel en Pieter Cornelisz. Hooft begon hij een aantal vertalingen van gedeelten uit de werken van Ovidius, Horatius en anderen te maken. Er ontstond een goede band tussen Antonides en Vondel. De oude dichter was zeer gecharmeerd van Antonides’ toneelstuk Trazil, of overrompelt Sina (1666)  en noemde Antonides zelfs ‘zijn zoon in de kunst’. Vondel was namelijk in die tijd juist bezig met het schrijven van Zungchin of Ondergang der Sineesche Heerschappye (1667), eveneens een treurspel over de Chinese geschiedenis, in het bijzonder over het einde van de Chinese Ming-dynastie (in 1644). Trazil kan worden gezien als een vervolg op Zungchin. Vondel ging vaak op bezoek bij de jonge dichter met diens broze gezondheid, en bewonderde het treurspel, maar ondanks zijn aanmoediging besloot Antonides Trazil niet te publiceren, omdat hijzelf het niet goed genoeg vond. Pas na zijn dood werd het treurspel door zijn vader uitgegeven in Gedichten van 1685.

De jonge dichter voelde zich door Vondel geprikkeld, en schreef onder meer het historiegedicht De Teems in brant, een Vondeliaans gedicht over de tocht naar Chatham in juni 1667, aan het einde van de Tweede Engelse Oorlog, waarbij de overwinning op de Engelse vloot werd behaald door de Republiek. Over het officiële einde van deze oorlog, de vrede van Breda op 31 juli 1667, publiceerde Antonides Bellone aen bant (‘Oorlog aan banden’). De jonge dichter beschreef hierin in mythologische beelden de strijd tussen Staatse en Engelse zeemachten, en de rol van Michiel de Ruyter. Vondel was zo verheugd over dit gedicht, dat hij tegen Antonides’ vader, die De Teems in brant en Bellone aen bant aan hem had voorgelegd, gezegd zou hebben: ‘het is zoo schoon, dat ik er mynen naem wel onder zetten wil’.

In 1669 behoorde Antonides samen met Lodewijk Meijer tot de oprichters van het Amsterdamse kunstgenootschap ‘Nil Volentibus Arduum’ (‘Niets is moeilijk voor hen die willen’). ‘Nil’ spande zich in om de theorieën van het Frans-classicisme als de norm voor toneel – en eigenlijk voor de hele maatschappij – te stellen. De eis van waarschijnlijkheid vormde daarbij het kernpunt. Onwerkelijke elementen werden daarom vermeden, want alles diende geloofwaardig te zijn. Verder was het gebruik van duidelijke taal een vereiste, waardoor metaforen, vergelijkingen en uitweidingen uit den boze waren, evenals een overdaad aan mythologische verwijzingen. Het is duidelijk dat deze opvattingen haaks stonden op een dichterschap als dat van Vondel, maar ook op dat van Antonides. Op termijn was een breuk daarom onvermijdelijk.

 

De Ystroom

In 1671 publiceerde Antonides, 24 jaar jong, zijn grote werk De Ystroom. Hij droeg het op aan een van de Amsterdamse burgemeesters Cornelis de Vlaming van Oudshoorn (1613–1688). Het gedicht, over de bloei van het IJ, de stad Amsterdam die eraan ligt en over de handel die deze groei bevorderde, bestaat uit vier boeken van elk meer dan duizend alexandrijnen. Vóór ieder boek bevindt zich een gravure van Romein de Hooghe (1645–1708), met daarbij een beschrijving en duiding van de mythologische en allegorische elementen die op de prent te vinden zijn. Ook de titelpagina bevat een prent van De Hooghe.

In het eerste boek voert de verteller de lezer over het IJ. Vanaf het water ziet de lezer een groot aantal Amsterdamse gebouwen voorbijkomen. De nadruk in het beschrijven van de gebouwen ligt op de handel en het belang van het IJ daarvoor. Amsterdam wordt verheerlijkt in de rijkdom die deze handel brengt. De verteller beschrijft niet alleen de architectuur van de gebouwen, maar hij stelt ook en vooral de functie en het nut van de gebouwen en de welvaart die ze bevorderen op de voorgrond. Antonides schetst bijvoorbeeld de drukte op de Nieuwe Brug, waar mensen nieuwtjes uitwisselen, waar het gaat over handel, stormen, oorlogsvloten. Het West-Indisch huis vormt de aanleiding tot het bespreken van de handel in Brazilië en andere landen.

Na deze lovende beschrijving van het IJ en Amsterdam neemt de verteller de lezer in boek twee mee op een wereldreis, langs Kaap de Goede Hoop naar Indië en andere koloniën. Tijdens deze reis wordt de rijkdom van landen beschreven, evenals hun handelswaar zoals specerijen en hun belang voor Holland en Amsterdam. De lezer krijgt tijdens de reis veel moois voorgeschoteld, maar wordt ook altijd weer (of juist daardoor) wordt herinnerd aan de belangrijke handelspositie van Amsterdam, waaraan de VOC en de WIC een grote bijdrage leveren. Aan het eind van het tweede boek is de verteller terug in Amsterdam, op het IJ. Dan breekt hij als het ware zijn betoog af omdat hij in het water valt, en roept in doodsnood uit: ‘Help, Triton [een watergod]! Ik verdrink.’

In het derde boek bevindt de verteller zich onder water. Daar treden stroomgoden op bij de herdenking van de bruiloft van Peleus en Thetis. In de klassieke mythe van de bruiloft zelf was deze bruiloft aanleiding tot ruzie onder de godinnen Hera, Afrodite en Athene, waar de Trojaanse prins en ‘womanizer’ Paris uitsluitsel moest geven over wie de mooiste was. Dit was indirect aanleiding voor de Trojaanse oorlog. Antonides gebruikt deze mythe als allegorie op de strijd tussen verschillende landen (Frankrijk, Spanje, Engeland en de Verenigde Nederlanden). In zijn De Ystroom laat Antonides namelijk opnieuw een ruzie ontstaan, nu een woordenwisseling over de positie van de verschillende rivieren. Hij maakt toespelingen op de oorlogen waarin de Republiek een rol speelde, waarbij hij de jaloezie en arrogantie van de stroomgoden – als metafoor voor de landen zelf – als oorzaak aanwijst. Vooral de Seine – Frankrijk – meent in rijkdom, eer en afkomst het IJ ver te overtreffen. Maar het IJ laat zich niet intimideren en beschrijft zijn eigen vermogen en roem. Aan het eind van het boek blijkt dat Oceanus de IJgod niet voor niets de beste plaats aan zijn tafel geeft.

In het vierde boek bevindt de lezer zich weer op het IJ, waar Antonides de omliggende plaatsen, gehuchten en steden in het gewest Holland beschrijft. Zaandam, de Amstel, het Wijkermeer, Haarlem, Edam en Hoorn laten heerlijkheden en heldendaden zien in het gebied van het IJ. Zo zijn in Zaandam scheepstimmerwerven, en zijn vanuit Beverwijk allerlei vergezichten te zien waaruit de vruchtbaarheid blijkt (koren, lusthoven, tuinen van buitenplaatsen). De rivier het Spaarne herinnert de god van het IJ aan ‘dappere heldendaden’: de verovering van het Egyptische Damiate (tijdens de Vijfde Kruistocht) in 1219. Ook vermeldt hij Haarlems roem vanwege de boekdrukkunst. Edam en Hoorn met hun ‘rijke zuivelmarkt’ voorzien heel Nederland van Edammer kazen, en het Muiderslot staat bekend om de dood van Floris V.

Zo verheerlijkt Antonides het IJ en Amsterdam, mede door de beschrijving en lof van de wingewesten die hebben bijgedragen aan hun groei en bloei, door de mythologische allegorie van een ‘onderwaterbruiloft’ waar het IJ de belangrijkste plaats krijgt, door de naaste omgeving en de historische gebeurtenissen die daar hebben plaatsgevonden te vermelden, en door het stadsbestuur te prijzen.

 

Edities van De Ystroom

  • J. Antonides van der Goes, De Ystroom, Begreepen in vier boeken (Amsterdam: Pieter Arentz., 1671).
  • in: J. Antonides van der Goes, Gedichten (Amsterdam: J. Rieuwertsz., P. Arentsz., A. Magnus, 1685).
  • J. Antonides van der Goes, De Ystroom, Begreepen in vier boeken (Amsterdam: Nicolaas ten Hoorn, 1699).
  • in: J. Antonides van der Goes, Gedichten (Amsterdam: Nicolaas ten Hoorn, 1705 (tweede druk)).
  • J. Antonides van der Goes, De Ystroom, Begreepen in vier boeken  (Amsterdam: Nicolaas ten Hoorn , 1706).
  • J. Antonides van der Goes, De Ystroom, Begreepen in vier boeken  (Amsterdam: Nicolaas ten Hoorn , 1708).
  • in: J. Antonides van der Goes, Alle de gedichten. Hierbij komt het leven des dichters [door David van Hoogstraten] (Amsterdam, Nicolaas ten Hoorn, 1714 (derde druk)).
  • in: J. Antonides van der Goes, Alle de gedichten. Hierbij komt het leven des dichters [door David van Hoogstraten] (Rotterdam: Arnold Willis, 1730 (vierde druk)).
  • in: J. Antonides van der Goes, Alle de gedichten. Hierbij komt het leven des dichters [door David van Hoogstraten] (Rotterdam: Nikolaes Smithof, 1730 (vijfde druk)).
  • in: J. Antonides van der Goes, Alle de gedichten. Hierbij komt het leven des dichters [door David van Hoogstraten] (Amsterdam : by Salomon en Petrus Schouten, 1748 (zesde druk)).
  • in: Joannes Antonides v. d. Goes, Gedichten, met ophelderende aanteekeningen van W. Bilderdijk (Leiden: L. Herding en zoon (dl. 1 en 2, 1827), J.J. Thyssens en zoon, C.G. Menzel (dl. 3, aantekeningen uitgegeven door J.A. Susanna, 1836).
  • De Ystroom, Joannes Antonides, met ophelderende kritische, philologische en historische aanteekeningen van P.G. Witsen Geysbeek (Amsterdam: Gebroeders Diederichs, 1828).

 

Literatuur

  • A.J. Gelderblom, ‘De maagd en de mannen. Psychokritiek van de stadsuitbeelding in de zeventiende en achttiende eeuw’. In: Arie Jan Gelderblom, Mannen en maagden in Hollands tuin. Interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781. Amsterdam, 1991, p. 78-93.
  • G. Kalff, ‘Antonides en zijn kring.’ In: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4 (1909), p. 554-561.
  • J. Macquet, Proeven van Dichtkundige letteroefeningen over eenige dichtstukken van Vondel, en over den IJstrrom van Antonides. Tweede deel. Utrecht, 1783, p. 149-278 [bespreking in Vaderlandsche Letteroefeningen, 1783, p. 582-588].
  • A. van Mourik, ‘Het lofdicht van Oudaan op Antonides’ Ystroom’ In: De Nieuwe Taalgids 54 (1961), p. 17-23.
  • A. van Mourik, ‘De lofdichten op Antonides’ Ystroom’ In: De Nieuwe Taalgids 68 (1975), p. 377-385.
  • A. van Mourik, ‘Van Trazil naar Nil’ In: De Nieuwe Taalgids 70 (1977), p. 465-479.
  • M. Nieuwenhuijzen, ‘Opheldering van het Ygodinnentimmer in Antonides van der Goes Ystroom’, in: Werken van het Amsteldamsch Dicht- en Let-teroefenend Genootschap, Deel II (Amsterdam, 1768-1794), p. 331-336.
  • Karel Porteman & Mieke B. Smits-Veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700 (Amsterdam, 2008), s.v. Antonides van der Goes.
  • W.A.P. Smit, ‘Iets over het derde boek en over de bronnen van Antonides’ Y-stroom.’ In: De Nieuwe Taalgids 48 (1955), p. 193-198.
  • A. Agnes Sneller, Lia van Gemert en Jan Bloemendal, Antonides’ Ystroom. Vondeliaans, onweerstaanbaar, klassiek (Amersfoort en Den Haag, 2015).